De Hoge Raad vraagt aan het Europese Hof welke lidstaat de Europese Verordening 883/2004 aanwijst als een Letse zeevarende voor een Nederlandse werkgever werkt op een zeeschip dat buiten EU-grondgebied vaart onder de vlag van de Bahama’s.
De casus
Een Let die in Letland woonde was gedurende een periode in 2013 in dienstbetrekking werkzaam bij een Nederlandse B.V. Hij werkte als zeevarende op een zeeschip dat buiten de EU, EEG en Zwitserland voer, onder de vlag van de Bahama’s. Er was discussie over de vraag of de zeevarende in zijn werkperiode premieplichtig was voor de Nederlandse volksverzekeringen. Rechtbank Zeeland-West-Brabant verzocht de Hoge Raad om een prejudiciële beslissing hieromtrent. A-G Wattel adviseerde de Hoge Raad vervolgens om te antwoorden dat in dit geval EG Verordening 883/2004 de wetgeving van de woonstaat Letland aanwijst voor de werkperiode. En dat niet onderzocht hoeft te worden of de Letse wetgeving voorziet in aansluiting van de werknemer bij enig stelsel van sociale zekerheid.
Hoge Raad
De Hoge Raad merkt op dat Vo 883/2004 een algemeen geformuleerde aanwijsregel bevat voor een ieder die niet al onder de andere bepalingen valt (art. 11 lid 3, onder e). Deze lijkt niet alleen beperkt tot inactieven of post-actieven. Omdat de Hoge Raad echter twijfelt over de juistheid van deze opvatting, wordt het Europese Hof van Justitie verzocht de volgende vraag te beantwoorden:
‘De wetgeving van welke lidstaat wordt door Verordening 883/2004 aangewezen in een situatie waarbij het gaat om een belanghebbende die (a) in Letland woont, (b) de Letse nationaliteit heeft, (c) in dienst is van een in Nederland gevestigde werkgever, (d) als zeevarende werkzaam is, (e) zijn arbeid verricht aan boord van een zeeschip dat vaart onder de vlag van de Bahama’s, en (f) deze werkzaamheden verricht buiten het grondgebied van de Europese Unie?’
De Hoge Raad houdt de verdere beslissing aan tot na de uitspraak van het EU Hof op deze vraag.