De Advocaat-Generaal van de Hoge Raad vindt de aanwijsregels in de sociale zekerheidsverordening, die bepalen welke sociale verzekeringswetgeving van toepassing is, duidelijk geregeld (conclusie 8 augustus 2017). Als gevolg daarvan kan voor zeevarenden waarop deze verordening van toepassing is, altijd de toepasselijke sociale verzekeringswetgeving bepaald worden. Dat is namelijk de sociale verzekeringswetgeving van het woonland van de werknemer.
Feiten
Een zeevarende heeft de Letse nationaliteit en hij woont in Letland. Hij valt daarmee onder de personele en territoriale werkingssfeer van de verordening. De zeevarende was in dienst bij een in Nederland gevestigde werkgever. Hij was werkzaam op een zeeschip met de vlag van een niet-EU-lidstaat. De plaats van tewerkstelling was gelegen buiten de Europese Unie (er werd niet gewerkt op het Duitse deel van het continentaal plat, maar daarboven, namelijk aan boord van het zeeschip met niet-EU-vlag).
Vraagstelling
Is nu de sociale verzekeringswetgeving van het woonland van de werknemer, Letland, of van het vestigingsland van de werkgever, Nederland, van toepassing?
Internationale situatie
Wanneer de Europese sociale zekerheidsverordening wordt bezien, dan komt allereerst de vraag aan de orde of deze kan worden toegepast. De vraag moet dan worden beantwoord of de werknemer onder de werkingssfeer van de verordening valt. Wanneer dat het geval is moet vervolgens op basis van deze verordening de toepasselijke sociale verzekeringswetgeving worden geselecteerd. Dit gebeurt op basis van de in de verordening opgenomen aanwijsregels. Het bijzondere in deze situatie is dat de gebruikelijke aanwijsregels van de verordening, namelijk die inzake het werken op het grondgebied van een lidstaat of het werken aan boord van een EU gevlagd schip, niet kunnen worden toegepast, omdat buiten de EU wordt gewerkt en niet wordt gevaren onder een EU-vlag. Dit leidt er toe dat het restartikel van de aanwijsregels moet worden toegepast. Dit restartikel bepaalt, dat wanneer een van de andere aanwijsregels niet van toepassing is, de sociale verzekeringswetgeving van het woonland van de werknemer als toepasselijk sociaal verzekeringsland moet worden aangewezen.
Het restartikel is in de nieuwe verordening 883/2004 opgenomen om er altijd zorg voor te dragen dat een toepasselijke sociale zekerheidswetgeving aangewezen kan worden. De Nederlandse uitvoerende instanties hebben echter geen rekening gehouden met deze nieuwe verordening. Zij zijn er altijd van uit blijven gaan dat het restartikel niet van toepassing was en dat vervolgens op basis van eigen interpretaties van het onder de oude verordening gewezen arrest Aldewereld van het Hof van Justitie de sociale zekerheidswetgeving van de vestigingsplaats van de werkgever van toepassing is. Het feit dat deze uitvoerende instanties veel moeite hebben met de conclusie van de Advocaat-Generaal blijkt ook wel uit het feit dat de Staatssecretaris na de conclusie nog gemeend heeft een reactie te moeten verzorgen aan de Hoge Raad, dit terwijl alle informatie tijdens de rechtszitting uitgewisseld is.
Commentaar AWVN
De tekst van de nieuwe verordening is duidelijk. De sociale verzekeringswetgeving van de woonplaats is van toepassing. Zie hiervoor ook dit nieuwsbericht van AWVN van januari 2015.
In Nederland gevestigde werkgevers moeten het uiteindelijke oordeel van de Hoge Raad nog even afwachten. Wellicht dat het nog langer gaat duren wanneer de Hoge Raad prejudiciële vragen gaat stellen aan het Hof van Justitie. Wanneer de conclusie van de Advocaat-Generaal wordt bevestigd, dan kan dit voor werkgevers betekenen dat ze jarenlang ten onrechte premies hebben betaald. Deze kunnen ze vervolgens terugvorderen. Voor de werknemers komt er een einde aan de verzekeringsplicht. Echter, de tot dusverre opgebouwde jaren moeten gehonoreerd worden.
Bron: AWVN