Uitspraak EHvJ lijkt stap richting materieel werkgeversbegrip voor toepassing Verordening 883/2004

Op 16 juli 2020 heeft het Europese Hof van Justitie arrest gewezen in een procedure met betrekking tot de sociale zekerheidspositie van een internationaal vrachtwagenchauffeur. Het door het Europese Hof uitgegeven perscommuniqué luidt als volgt:

In zijn arrest AFMB e.a. (C-610/18) van 16 juli 2020 heeft de Grote kamer van het Hof geoordeeld dat de werkgever – in de zin van verordening nr. 1408/711 en verordening nr. 883/20042 – van een internationaal vrachtwagenchauffeur de onderneming is die het feitelijke gezag over hem uitoefent, die feitelijk de overeenkomstige loonkosten draagt en die feitelijk bevoegd is om hem te ontslaan, en niet de onderneming waarmee die vrachtwagenchauffeur een arbeidsovereenkomst heeft gesloten en die in deze overeenkomst formeel wordt aangewezen als zijn werkgever.

Feiten
In het hoofdgeding had AFMB Ltd (hierna: „AFMB”), een in Cyprus gevestigde vennootschap, met in Nederland gevestigde vervoersondernemingen overeenkomsten gesloten waarbij zij zich ertoe verbond om tegen betaling van een commissie voor rekening en risico van die ondernemingen te zorgen voor het beheer van hun vrachtwagens. Tevens heeft AFMB arbeidsovereenkomsten gesloten met internationaal vrachtwagenchauffeurs die in Nederland wonen. In die overeenkomsten was zij aangewezen als hun werkgever. De betrokken vrachtwagenchauffeurs verrichtten hun werkzaamheden voor rekening van de vervoersondernemingen in twee of meer lidstaten en zelfs in één of meer staten van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA).

AFMB en de chauffeurs zijn opgekomen tegen besluiten van de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (hierna: „SVB”) waarbij de Nederlandse socialezekerheidswetgeving van toepassing werd verklaard op die chauffeurs. AFMB en de chauffeurs waren namelijk van mening dat AFMB moest worden aangemerkt als werkgever van deze chauffeurs en dat de Cypriotische wetgeving van toepassing was omdat AFMB zijn zetel heeft in Cyprus, terwijl volgens de SVB de Nederlandse wetgeving van toepassing was aangezien enkel de in Nederland gevestigde vervoersondernemingen als werkgevers van die chauffeurs dienden te worden aangemerkt. Read more

Derdelanders bij Holiday on Ice verblijven legaal in Nederland en vallen onder Vo. 883/2004

Balandin en Lukachenko zijn derdelanders die zijn tewerkgesteld door Holiday on Ice Services BV (HOI), een onderneming die in Nederland is gevestigd. Zij organiseert elk jaar van oktober tot mei ijsshows in verschillende landen, onder andere in bepaalde lidstaten. Sinds een groot aantal jaren heeft de SVB ten behoeve van de derdelanders die in dienst zijn bij HOI, A1-verklaringen afgegeven, waarin werd verklaard dat op hen de Nederlandse socialezekerheidswetgeving van toepassing was en dat ook de verplichte premiebetaling in Nederland plaatsvond. Vanaf het seizoen 2015/2016 heeft de SVB echter geweigerd dergelijke verklaringen af te geven, met het argument dat die over de jaren daarvoor ten onrechte waren afgegeven.

De Centrale Raad van Beroep die uiteindelijk over de zaak moet oordelen heeft prejudiciële vragen gesteld. Deze rechter wil weten of art. 1 Vo. nr. 1231/2010 zo moet worden uitgelegd dat onderdanen van derde landen, die in dienst van een in een lidstaat gevestigde werkgever tijdelijk in verschillende lidstaten verblijven en werken, zich op de coördinatieregels die zijn vervat in Vo. nr. 883/2004 en Vo. nr. 987/2009, kunnen beroepen voor de vaststelling van de op hen toepasselijke socialezekerheidswetgeving. Read more

Letse steward die op zeeschip met vlag van Bahama’s vaart volgens A-G premieplichtig in Letland

Advocaat-generaal Pitruzzella concludeert dat SF premieplichtig is in zijn woonstaat Letland. Het schip waarop SF zijn werkzaamheden verricht, vaart namelijk onder de vlag van de Bahama’s.

SF heeft de Letse nationaliteit en woont in Letland. Van 13 augustus tot en met 31 december 2013 werkt hij in loondienst van een in Nederland gevestigde vennootschap. SF werkt als steward op een zeeschip dat vaart onder de vlag van de Bahama’s. Het schip ligt in die periode boven het Duitse deel van het continentale plat onder de Noordzee. In geschil is of SF premieplichtig is voor de Nederlandse volksverzekeringen.

Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant is het geen ‘acte clair’ of EG-Verordening 883/2004 de socialezekerheidswetgeving van de werkgeversstaat of van de woonstaat aanwijst. Het is de vraag of na de invoering van de restbepaling van art. 11 lid 3 onderdeel e EG-Verordening 883/2004 in deze situatie de zogenoemde Aldewereld-leer nog geldt. De rechtbank stelt daarom prejudiciële vragen aan de Hoge Raad (V-N 2017/24.13).

De Hoge Raad beslist dat de werkzaamheden worden verricht op een niet-EU gevlagd zeeschip, zodat de zeevarendenbepaling van art. 11 lid 4 EG-Verordening 883/2004 niet rechtstreeks van toepassing is. De tekst van art. 11 EG-Verordening 883/2004 lijkt tot de conclusie te leiden dat een geval als dat van SF onder de algemeen geformuleerde restbepaling van art. 11 lid 3 onderdeel e EG-Verordening 883/2004 valt. SF is dan premieplichtig in zijn woonstaat Letland. Als echter art. 11 lid 4 EG-Verordening 883/2004 van toepassing is, zou Nederlands recht van toepassing zijn. Omdat volgens de Hoge Raad onduidelijk is welke bepaling van toepassing is, stelt hij een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie EU (V-N 2017/52.14). Read more